Petje en Potje
Meisje

Aflevering 25: Ontdekt??

“Hallo allemaal. Welkom bij het jeugdjournaal. Vandaag is er weer veel nieuws. De uitslag van de verkiezingen in Italië is bekend. Koningin Beatrix bezocht vandaag een basisschool in Utrecht. Drie kinderen in Haarlem hebben veel geld ingezameld voor de dierenambulance. Maar we beginnen vandaag met nieuws over het witte biggetje in Kwakernaak.
Sinds maandag is een groep jagers aan het zoeken naar het witte biggetje in de bossen van Kwakernaak. De minister heeft eerder besloten dat het biggetje moet worden doodgeschoten omdat het niet goed zou zijn voor de soort van de wilde zwijnen. Veel mensen zijn er tegen in opstand gekomen en hebben brieven naar de minister geschreven, maar de minister bleef bij zijn besluit. Tot nu toe hebben de jagers het biggetje nog niet gevonden. Volgens de minister kan het zijn dat de moeder en haar jong ook naar een ander bos in de buurt zijn gegaan. De jagers zullen daarom ook in de bossen in de buurt van Kwakernaak gaan zoeken.
Omdat het kennelijk niet makkelijk is om het biggetje te vinden, heeft de minister besloten om de jagers twee weken langer te laten zoeken. Totdat de jagers klaar zijn, is het bos afgesloten voor bezoekers. Begin deze week werd een groep kinderen al uit het bos gestuurd, omdat ze in hun boomhut aan het spelen waren. Dat is te gevaarlijk.
Dan gaan we nu verder met Italië. De uitslag van de verkiezingen is eindelijk bekend”.

Annelieke en Kim kijken elkaar aan. “Wat stom dat ze nog langer in het bos blijven zeg!”, roept Kim boos. “Ja, maar ze zitten wel veilig nu”. “Gelukkig wel, zeg. Ga je mee even kijken hoe het met ze gaat?”. “Is goed. Maar we moeten wel op tijd thuis zijn. Gisteren was ik ook al de tijd vergeten met buiten spelen. Ik was pas om half negen thuis. Mama werd toen heel boos. Als het nog een keer gebeurt, dan moet ik de rest van de week om zeven uur naar bed”. “Dat komt wel goed”, antwoordt Kim, “ We gaan alleen even kijken of ze nog veilig daar zitten en of ze nog genoeg eten en water hebben”. “Okido”, zegt Annelieke vrolijk en trekt snel haar jas aan.

De twee zusjes rennen zo snel als ze kunnen naar de schuilplek van het witte biggetje. Het regent een beetje buiten, maar dat maakt ze weinig uit. “Ik denk dat het biggetje het wel lekker vindt, die regen. Wilde zwijnen houden toch ook van modder, net als varkens?”vraagt Annelieke. “Volgens mij wel. Maar we zullen het zo zien”, antwoordt Kim.
Als de meiden aankomen zien ze dat het biggetje lekker in de modder aan het rollen is. “Aaww. Wat schattig!”, roept Annelieke. “Ja, wat lief. De moeder ligt ook lekker volgens mij. Ze slaapt in de modder”. “Ja, kijk daar. De voerbak is helemaal leeg. Ik ga die even bijvullen”. “Volgens mij hebben ze nog wel genoeg water”. “Ik denk het ook wel”. Het biggetje en de moeder zijn al zo gewend dat er zo nu en dan kinderen langskomen dat ze niet meer schrikken. De moeder let wel goed op dat er niets geks gebeurt. Ze doet net alsof ze slaapt, maar ondertussen houdt ze alles wel in de gaten.
“Woef, woef, woef, woef, woef, woef!!!”. Kim en Annelieke staan stokstijf. Ze schrikken zich te pletter. Wat is dat? Zijn het de honden van de jagers? Is het misschien de hond van meneer Vuur? 

Aflevering 26: Bruno

“Woef, woef, woef!”. Kim en Annelieke weten niet wat ze moeten doen. Wegrennen? Stil blijven staan? Gillen? Eigenlijk lijkt niets een goed idee. “Woef, woef, woef”, klinkt het weer. De meiden blijven stil zitten. Ze kunnen toch niets doen. Als ze gaan lopen, dan zijn ze zeker ontdekt en als ze gaan gillen ook. “Woef, woef, woef, woef, woef, woef”. De hond is nu vlakbij. Het gesnuffel en gesnuif is goed te horen.
Ineens horen Annelieke en Kim voetstappen van een man. Ze komen langzaam dichterbij. “Bruno hier! Aan de voet!”. “Woef, woef, woef”. De hond loopt naar de man toe. “Wat is daar te zien, Bruno? Waarom blaf je zo? Zitten er weer muizen of konijnen?”, zegt de man. Kim herkent de stem. Het is meneer Vuur. Als hij ze ontdekt, dan is het afgelopen. Meneer Vuur zal de jagers vertellen dat het biggetje daar verstopt is. Ze wordt nog banger, maar blijft doodstil zitten net als Annelieke. “Laat eens kijken Bruno”.
Meneer Vuur loopt dichterbij en gaat met zijn hand onder de bosjes door. Het biggetje ligt te slapen bij zijn moeder. Gelukkig worden ze niet wakker. Het gewoel door de bosjes gaat door. Bruno gromt wat en blaft nog een paar keer. “Ik zie niets, Bruno. Het zullen wel konijntjes zijn. Kom op we gaan weer naar binnen”, zegt meneer Vuur dan ineens. De voetstappen gaan weer weg.
“Pffff”, zucht Annelieke dan. De voeten stoppen. “Wat was dat? Wat hoorde ik daar? Is daar iemand?”. Meneer Vuur loopt weer terug. “Woef, woef, woef, woef”. Ook Bruno is terug en snuffelt weer door de struiken. “Ik hoorde toch iemand zuchten, Bruno. Of was het de wind?”. Met de hand voor haar mond staat Annelieke weer stil. Het was bijna goed gegaan en toen moest zij zo nodig zuchten. “Wat stom, wat stom, wat stom”, denkt ze.
Meneer Vuur kijkt weer onder de struiken. Hij loopt nog een stukje door en kijkt daar ook weer. Bruno blijft maar blaffen en blaffen. Bijna schieten Kim en Annelieke in paniek. Meneer Vuur kijkt en luistert goed, terwijl hij langs de struiken struint. Net als van de hond is ook zijn ademhaling goed te horen. Hij zoekt en zoekt.
Totdat hij geen zin meer heeft. “Het zal toch de wind wel zijn Bruno. Of misschien was het wel een van die konijnen van je die een scheetje liet”, zegt hij dan. “Kom, we gaan”. Met grote passen beent meneer Vuur weg. Bruno blaft nog een paar keer, maar loopt trouw met hem mee.
Kim en Annelieke blijven nog een poosje stil staan. Annelieke is veel te bang dat ze nog een keer een geluidje maakt en dat hij terug komt. Ze wachten en wachten. In de verte zijn de voetstappen van meneer Vuur nog goed te horen. Bruno is al wel stil. Hij zal toch wel echt zijn meegelopen? Ze wachten en wachten en wachten.

Aflevering 27: Schemeravond

Na ongeveer een uur durven Annelieke en Kim eindelijk weer te bewegen en zachtjes te fluisteren. “Denk je dat ze nu echt weg zijn?”, vraagt Annelieke heel zachtjes aan haar grote zus. “Ik hoop van wel. Laten we nog maar even wachten”, antwoordt Kim. Het wordt al wat schemerig. De zon wordt langzaam rood en zakt steeds verder achter de horizon. “Ik krijg het koud, Kim”. “Ik ook. Ik ook”. “Zouden we nog niet weg kunnen gaan? We lopen heel zachtjes en gaan met een grote boog om het huis van meneer Vuur heen.”, stelt Annelieke voor. “Ik denk dat het slimmer is om door het bos te gaan. Het is nu avond. De jagers zijn al naar huis. De hond van meneer Vuur loopt misschien nog wel buiten. Als we door het bos gaan en dan via de rivier weer terug naar het dorp, dan komen we zeker veilig weer thuis”, vindt Kim.
Annelieke is het met haar eens. De meiden vinden het alleen wel eng om door het bos te gaan. Ze weten niet helemaal zeker of de jagers al wel weg zijn en het is nog steeds officieel verboden om door het bos te lopen. Maar langs het huis van meneer Vuur lopen vinden ze nog veel enger. Ondertussen wordt het steeds donkerder. Als ze nog langer wachten gaat hun moeder ze zoeken. Ze hebben geen andere keuze dan te vertrekken en zo snel mogelijk door het bos weer naar het dorp zien te komen.
Het witte biggetje en haar moeder liggen nog steeds rustig in de modder te slapen. Heel voorzichtig zetten de zussen Kim en Annelieke Brink een stapje in de richting van de ingang van de schuilplaats. Ze willen zo weinig mogelijk geluid maken. Voorzichtig maken ze het hekje open en sluipen erdoor. Als Kim het hekje weer heeft dichtgedaan luisteren beiden even goed of ze niemand horen. Het blijft gelukkig stil. Ook Bruno de hond laat helemaal niets meer van zich horen.
Zo snel als ze kunnen rennen ze door het bos. Twee keer moeten ze onder een rood politielint doorkruipen. Hijgend komen ze bij de rivier aan. Nog niet eerder waren ze met deze snelheid door het bos gelopen. “Ik ben helemaal kapot”, zucht Annelieke. “Ik ook”, antwoordt haar zus. “Maar het is wel goed gegaan tot nu toe!”. “Ja, daar heb je gelijk in. Het laatste stukje lopen we langs de rivier en dan zijn we alweer in het dorp en kunnen we zo tussendoor naar de Peter Potstraat lopen en dan zijn we weer thuis”.
Rustig lopen de twee langs de rivier. De laatste zonnestraaltjes van de dag spiegelen in het water. Enkele kikkers kwaken en in de verte blaft een hond. Annelieke schrikt even als ze hem hoort, maar zegt dan:“Voor die hond ben ik niet bang. Die is zo ver weg”. “Ja, die kan ons echt niet meer te pakken krijgen vanavond hoor”, vindt ook Kim. En zo wandelen ze samen verder.  

Aflevering 28: Thuis

Als Kim en Annelieke bijna thuis zijn, gaat ineens de mobiele telefoon van Kim af. “Shit, ik heb ook al drie oproepen gemist. Het is maar goed dat ik het geluid uit had staan. Snel neemt Kim de telefoon op. “Hallo, met Kim.”. “Kim, waar zijn jullie toch. Ik maak me vreselijk ongerust. Weet je wel hoe laat het is? Het is ook al bijna donker”. “Mam, mam. We zijn bijna thuis. We waren aan het spelen en toen zijn we de tijd een beetje vergeten. Binnen vijf minuten zijn we er”. “Dat is jullie geraden! Tot zo!”.
“Wie was dat”, vraagt Annelieke zodra Kim haar telefoon weer in haar broekzak stopt. “Dat was mama. Ze maakt zich ongerust en we moeten direct thuiskomen”. “Was ze boos?”. “Een beetje. Gelukkig zijn we al bijna thuis”. “Laten we maar opschieten en een beetje doorlopen”.
Samen lopen ze zo snel als ze kunnen naar huis. Het wordt steeds donkerder. De straatverlichting is al aan. Als ze thuiskomen zit moeder Charlotte al op ze te wachten.

“Zo dames, zijn jullie daar eindelijk. Je vader en ik maken ons doodongerust. Waar hebben jullie uitgehangen? Het eten is verpieterd. Je vader is de buurt al vier keer doorgefietst om te kijken of hij jullie ergens zag. Hij kwam meneer Vuur nog tegen met zijn hond, maar hij had jullie ook niet gezien. Waar hebben jullie toch uitgehangen? Ik ben heel benieuwd naar jullie verhaal. Kom maar op. Ga maar eens hier aan tafel zitten en begin maar te praten. Waren jullie stiekem in het bos? Ik weet dat jullie niet bij vriendjes en vriendinnetjes aan het spelen waren, want die hebben we ook gebeld. Jullie weten toch wel dat het gevaarlijk is in het bos en dat je daar nu niet mag komen? Ik begrijp best dat jullie boos zijn dat het biggetje wordt gezocht door jagers, maar jullie mogen daar niet komen”.
Kim en Annelieke kijken elkaar aan. Wat moeten ze nu vertellen. Ze kunnen moeilijk zeggen dat ze bij de schuilplek van het biggetje waren. “Nou, komt er nog wat van of blijven jullie elkaar gewoon dom aankijken. Jullie weten dat jullie niet mogen liegen hé dames. En jullie weten het ook dat ik aan jullie neus kan zien, wanneer jullie liegen. En als ik dat merk, dan  komen jullie de hele week niet meer de deur uit”.
Dan schiet Annelieke te binnen dat ze via het bos naar huis zijn gelopen. Als ze vertelt dat ze in het bos zijn geweest, dan liegt ze dus niet. Waarschijnlijk krijgen ze dan ook wel straf, maar alles is beter dan het verraden van de schuilplek van het biggetje.
“We zijn in het bos geweest, mam. We hadden niet in de gaten dat het al zo laat was en toen belde je al. Kim had de telefoon op stil staan, dus ze had je niet gehoord de eerste keren dat je belde. Het spijt ons heel erg, mam!”, vertelt Annelieke met traantjes in haar ogen. “Het spijt mij ook, mam!”, roept Kim er snel achterna.
Charlotte kijkt de beide zusjes diep aan en zucht een keer diep. “Goed, nou ja. Jullie weten toch dat het daar gevaarlijk is”. “Ja, maar we hebben de jagers niet gezien hoor en we hebben heel goed uitgekeken”, probeert Kim nog. “Dat kan wel zijn, maar laat me er niet weer achter komen dat jullie in het bos zijn, als niemand daar mag komen. Het is levensgevaarlijk! Maar goed. Ik ben blij dat jullie zo eerlijk zijn geweest. Maar omdat jullie wel iets hebben gedaan wat niet mocht, gaan jullie voor straf direct na het eten naar bed. Begrepen?!” “Ja, mam”, zuchten de meiden in koor. Moeder Charlotte loopt naar de keuken en haalt het eten op. “Hup. Handen wassen en aan tafel”.

Print this page

MaandagDinsdagWoensdagDonderdagVrijdag
gtop
gbottom




gtop
gbottom